Ehealth is waardeloos. Dat lijkt een vreemde opmerking, komende vanuit mij als digitale ambassadeur. Misschien moet ik het dan ook even uitleggen, want er komt een disclaimer aan.
De laatste weken waren er felle discussies naar aanleiding van een aantal recente ontwikkelingen, zoals Quin dokters en het recent gelanceerde Arene. Beide genoemde huisartsgeneeskundige initiatieven leunen zwaar op digitale zorg. En dat stak een aantal collegae, waaronder ook huisartsen Joost Zaat en Danka Stuijver in hun columns in de Volkskrant de afgelopen week.
Krenten uit de pap
Nou snap ik sommige argumenten wel. Als er krenten uit de pap gaan worden gevist, dan moeten we oppassen. Als er groepen worden uitgesloten, dan moeten we oppassen. Als de kern van ons vak bedreigt gaat worden, dan moeten we oppassen. Maareh… Hadden we zélf niet 20 jaar eerder al moeten oppassen?
Weer iets om uit te leggen. Want die net genoemde 20 jaar eerder was het moment waarop ehealth een beetje begon op te komen. Toen nog iets simpels, een website, een voorzichtig digitaal consult, een eerste poging om een online afspraak te maken. Iets later de eerste mogelijkheden om eigen metingen bij te houden.
Als huisarts zag ik het komen en droomde over de mogelijkheden om hiermee mijn praktijkvoering beter te maken. Om patiëntenzorg te verbeteren. Om de lang gekoesterde wens om patiënten meer regie te geven te realiseren. Omdat tussen droom en daad wetten in de weg staan en praktische bezwaren (vrij naar Willem Elschot – Het Huwelijk, 1910) kon het niet anders slagen dan door er mee te experimenteren, mislukkingen te accepteren en struikelend vooruit te vallen. Letterlijk proberen in de praktijk.
Geen ehealth los van praktijk
Want hier zit mijn overtuiging: alleen door nieuwe dingen uit te proberen in de praktijk, voeden we zowel het experiment als de praktijk en bloeien ze beiden. Want als je het over ehealth hebt alsof het iets is dat los staat van de praktijk, dan heb je niks. Dan is het een lege huls. Dan zijn het inderdaad de nieuwe kleren van de keizer.
Als ik nu naar mijn eigen praktijk kijk, dan ben ik blij dat ik het geïntegreerd aanbied in mijn dagelijkse aanbod. Ik heb de krenten én de pap. Er zijn minder plekken op het fysieke spreekuur beschikbaar, maar ik neem er wel iets meer tijd voor omdat het vaak complexere zorg betreft. Daar tegenover kan ik op een snelle en efficiënte manier mensen helpen via digitale berichten (e-consulten).
Soms is dat echt hybride, beantwoord ik een vraag gedeeltelijk maar laat mensen bijvoorbeeld twee weken later alsnog fysiek op het spreekuur komen na een interventie. Of geef ik vast ‘huiswerk’ mee. Of vraag mensen na een fysiek contact via een digitaal bericht even te laten horen of het aanslaat. Beeldbellen kan op twee manieren: Volledig op afspraak, op het spreekuur. Of dagelijks via een inloopspreekuur. Als dat niet vol zit, kan ik daar nog een aantal berichten beantwoorden of overlegjes met de assistentes afhandelen.
Niet van harte
De laatste jaren merk ik gelukkig dat er meer collega’s mee te krijgen zijn om ehealth zelf ook in te gaan zetten. Maar echt van harte gaat het nog steeds niet. Er zullen altijd argumenten te vinden zijn om het niet te doen en ik vind onze beroepsgroep erg creatief in het telkens maar vinden van die argumenten. Waarbij we dan vol verbazing opkijken als er anno 2021 ineens partijen ons links en rechts passeren die de mogelijkheden van ehealth wél volop inzetten, daarmee inderdaad risico’s creërend voor ons achterblijvers.
Laat het een wake-up call zijn, beste collega’s: ehealth is waardeloos. Tenminste, wanneer het niet geborgd is in die uitstekende dagelijkse (huisartsen)zorg die we te bieden hebben. Als we ehealth wel omarmen, het beschouwen als de gewoonste zaak van de wereld, bereid zijn ons vak ermee te verrijken, de bijkomende problemen die er óók gewoon bij horen, op te lossen en bij te sturen: dán hebben we een hele waardevolle uitbreiding van onze mogelijkheden te pakken.