Wat ben je dwars, hoorde ik laatst. Eerst schrok ik een beetje, dat klonk namelijk nogal negatief. Het was vast niet lelijk bedoeld, en ik ben goed met die persoon, maar toch. Bij ‘dwars zijn’ denk je snel aan lastig zijn, aan ergernis geven. Nou is het ook wel ergerlijk als iemand niet een gebaand paadje wil lopen, maar dat doet iemand meestal niet omdat simpelweg lastig te zijn. Dat doe je omdat je niet uitkomt waar je wilt zíjn als je op dat gebaande paadje blijft lopen.
Lastig, of dwars zijn, is in de perceptie van de ander soms een gevolg van wat iemand doet, maar meestal niet het primaire doel. Waarom is iemand eigenlijk dwars? Ik probeer het uit leggen. Daarvoor moet ik eerst een populaire misvatting uit de wereld proberen te helpen. En dat is: dwarsdenkers zijn géén dwarsliggers (…). Het zijn over het algemeen mensen die vooruit willen door zich kwetsbaar op te stellen. Dat doen ze door zich hardop af te vragen of iets echt wel klopt. En bij twijfel zijn goeie dwarsdenkers ook niet te beroerd om dit uit te gaan zoeken.
Als wetenschapper vind ik dat volstrekt normaal. Sterker nog, dat is hoe ik denk. Ik heb geleerd dat dát is hoe bewijs zich vormt, hoe de wetenschap zijn fundament vindt en hoe de maatschappij kan groeien. Wetenschap bedrijven draait juist om het cirkeltje van vragen en bevragen, om wat ‘normaal’ lijkt in twijfel trekken als daar aanleiding toe is. Als je dat niet doet, loop je –en niet alleen als wetenschapper - het risico dat je vastroest en dat foute aannames kunnen blijven bestaan.
Als genoeg mensen dit niet doen, kunnen foute aannames zelfs tot waarheid verheven worden. Dan zijn we pas écht met elkaar van het padje af. En dan kan ook innovatie, die we hard nodig hebben in tijden van beperkingen en krapte in de zorg, simpelweg niet ontstaan.
Blinde vlekken
Hoe denk je dan goed dwars? Daarover kun je afspraken maken: methodisch, toetsbaar, en vooral: transparant. Zo voorkom je én blinde vlekken én een hoop ergernis. Door goed dwars te denken, kom je meteen uit bij hét thema van de afgelopen tijd: diversiteit. Wat mij betreft is de belangrijkste diversiteit om na te jagen -die van creativiteit. In de kunst zien we misschien wel de meest aansprekende voorbeelden van dwarsdenkers. Mensen met ideeën die niet algemeen zijn, niet begrepen worden en die twijfel zaaien.
Er zijn ontelbare voorbeelden van mensen met ideeën die veel later pas begrepen werden. Kunstenaars, maar ook wetenschappers. Mensen die niet geloofd, of verguisd werden om hun ideeën (of erger). Maar eigenlijk: mensen die hun tijd misschien wel te ver vooruit waren, en daar bij leven soms niet eens erkenning voor gekregen hebben. Voorbeelden te over. Mensen, die bewust ‘dwars’ waren. Wil je vooruit? Creëer dan een speelveld waarin zulke ideeën en dwarsdenkers kunnen ontstaan, en bescherm dat. Met goede spelregels, en met elkaar.
Niet door blijven hobbelen
Want ‘what got you here, won’t get you there’. Een slogan waar dwarsdenken welhaast in besloten ligt. Door methodisch en met regelmaat in twijfel te trekken of de manier ‘waarop het altijd gaat’ nog wel werkt. Als problemen daar niet door opgelost worden - of erger, door ontstaan zijn - moet je niet maar door blijven hobbelen omdat dat nu eenmaal zo hoort of gewoon comfortabel is. Dan draag je mijns inziens alleen maar bij aan het probleem.
De truc is natuurlijk om dat van jezelf wel dóór te hebben. Jezelf hierop te durven (laten) bevragen, waarbij je heikele vragen ook niet moet schuwen. En dan het lef hebben om te handelen. Want wat kan je gebeuren? In het ergste geval heb je ongelijk, maar dat is dan in ieder geval getoetst en weer uit de wereld. Sterker nog, als je dat doet én afspreekt met elkaar dat dat ook kán, dan kom je verder!
Laat mij dus maar lekker dwars zijn. Of dat in ieder geval proberen. Sterker nog, in mijn onderzoeksclubje spoor ik dwarsdenken ernstig aan. En daar hebben we heel veel plezier in. Doet u mee? Dan komen we er wel. Dát weet ik zeker (en ja, daar mag je mij op bevragen en toetsen).