Ruim een jaar geleden stond er in ICT&health een interview met Mariëtte Willems, voorzitter van het bestuur van het toen nog kersverse CMIO netwerk eerste lijn (zie ook de bijdrage van Willems op pagina 68-69, red.). Enkele citaten hieruit: “CMIO’s staan echt met hun poten in de klei”. “Let doctors be doctors”. En: “het netwerk wil zichtbaar zijn én sparring partner zijn voor de officiële gremia als LHV, NHG, Nictiz en VWS”. Die rol van sparring partner is recent prominent neergezet in de vorm van het 'Manifest IT in de huisartsenzorg'.
Het manifest is een kort en bondig pamflet over waar het naar toe zou moeten met de ICT, van dokters die dokter willen zijn, met hun poten in de klei. Een roep vanaf de werkvloer, van mensen die hun hart zowel in de zorg hebben liggen, als bij de ICT. Het manifest zelf is eigenlijk een oproep aan politiek, patiëntenfederaties, koepels, leveranciers en huisartsen zelf om de versnelling in gang te zetten.
Inmiddels wordt veel over het manifest gesproken. Je vraagt je haast af of dit gaat over een nog nieuw en onontgonnen gebied. Maar nee, de WCIA (Werkgroep Coördinatie Informatie Automatisering) werd al door NHG en LHV in 1984 opgericht, bijna 40 jaar geleden! Bijzonder dat dit manifest dus nog nodig is. Het is ook een indicator voor de complexiteit van ICT in de zorg.
Reacties uit het veld
De reacties in het veld zijn veelal die van herkenbaarheid. Jasper Hartman, bestuurslid van NedHIS, de overkoepelende organisatie van gebruikersverenigingen van HIS-sen, geeft ook aan: “Dit is wat we al jarenlang van collega’s horen”.
Net als Tim Postema, plaatsvervangend directeur Informatiebeleid van het ministerie van VWS, Johan Snijders namens de LHV en Erik van Dijk namens VPHuisartsen, is Hartman van mening dat de huisartsenpraktijk zelf de belangrijkste partij is om de benodigde verandering te initiëren. Al geeft hij meteen een knelpunt aan. Want uitgerekend hun wensen ter verbetering komen veel te weinig aan bod. Er is een gebrek aan ontwikkelcapaciteit en die wordt veelal ingezet om te voldoen aan steeds nieuwe eisen die door de buitenwereld gesteld worden.
Overigens meldt Hartman dat er op dit punt een adviesorgaan in oprichting is: HIPMA. De bedoeling is dat gebruikers hierin samen met LHV, NHG, Ineen, NedHis en NedXis de volgorde op de ontwikkelagenda gaan bepalen. Van Dijk zegt over HIS-leveranciers: “Een belangrijke stap kan zijn dat HIS leveranciers e-health toepassingen sneller standaard integreren in hun pakketten. Pas dan gaan huisartsen daar ook sneller gebruik van maken. Zonder daar allerhande losse modules met grote meerkosten voor te bedenken.”
Postema noemt overigens ook nog de patiënt als belangrijke speler. Hij juicht, net als Snijders, zowel de komst van de eerstelijns-CMIO toe als het verschijnen van dit manifest.
Het manifest – drie pijlers
Pijler 1. Het managen van de informatie- overload in de huisartsenpraktijk
Doelstelling: de tijd die wordt besteed aan het vinden en verwerken van de juiste informatie moet binnen vijf jaar met 50 procent omlaag voor zowel de huisarts als de patiënt.
Dit punt wordt door alle partijen herkend. Meerdere partijen benadrukken dat er vooral moet worden afgestemd welke informatie nu werkelijk nodig is. Zowel Postema als Snijders wijzen op de mogelijkheden om ‘onder de motorkap’ in de systemen al data te structureren met slimme technologie.
Postema benoemt nog specifiek het gebruik van SNOMED CT en ZIB’s als mogelijke weg naar structureren van data over de domeinen heen. Van Dijk wijst er nog op dat met de komst van e-health het risico bestaat dat er nóg meer info en hulpvragen bij de praktijken terecht gaat komen.
Iedereen ziet ook het belang van veiligheid. Hartman en Van Dijk wijzen hierbij ook nog op de verantwoordelijkheid van de patiënt zelf in het beschermen van hun data tegen ‘rondslingeren’. Postema doet ook nog de suggestie om aan te sluiten bij Z-CERT (“als digitale brandweer”).
Pijler 2. Het realiseren van ontzuiling op IT-gebied.
Doelstelling: binnen vijf jaar tijd hebben huisartsen vanuit hun informatiesysteem op geïntegreerde wijze de beschikking over alle relevante medische gegevens van de patiënten en andere zorgsectoren, waarbij toestemming van de patiënt voor het delen van die informatie op efficiënte wijze is ingericht.
Ook hier herkennen alle betrokkenen hetzelfde probleem. Het is een enorme uitdaging om over de verschillende disciplines heen dezelfde taal te spreken. Of zoals Hartman het omschrijft: het probleem zit ‘m in de koppelvlakken van de verschillende producten. Van Dijk noemt zelfs de mogelijkheid van een landelijk HIS en hoopt in ieder geval op betere koppeling van systemen in verzorgingshuizen met het HIS.
Postema geeft aan dat VWS al bezig is: “Ook hier is het samen werken aan de implementatie van dezelfde standaarden op hetzelfde moment cruciaal. Bijvoorbeeld ten aanzien van de BasisGegevenssetZorg, waar vanuit de curatieve zorg al veel inspanning op zit, maar die nog niet breed bruikbaar of inzetbaar is voor de huisartsenzorg. Door hier ook gezamenlijk prioriteit bij te leggen, werken we over sectoren heen ook aan het betere regelen van dezelfde uitwisselingen.” Snijders voegt heel realistisch toe dat dit waarschijnlijk nog wel wat jaren zal vergen.
Overigens benoemen zowel Snijders als van Dijk het ‘gedoe’ rond wet en regelgeving. Met name waar het gaat over toestemming en privacy. Betere afstemming van deze wetgeving kan voor een doorbraak zorgen. Geef de patiënt hierin vooral een eigen rol. Volgens Postema wordt hier door VWS al naar gekeken, dat zou een hoopvol teken kunnen zijn.
Pijler 3. Het weer ten dienste van de patiëntenzorg maken van ICT en niet andersom.
Doelstelling: Binnen vijf jaar is tijd die nodig is voor de administratie rondom een patiëntencontact met 75 procent verminderd. Dit betekent ook dat bij elk landelijk programma dat zich richt op gegevensuitwisseling het zorgproces en gebruiksvriendelijkheid met lage administratieve last voor zorgverlener en patiënt centraal moet staan.
Postema ziet hier weer de relatie met pijler 1. “Betere dossiervoering leidt al automatisch tot minder administratieve lasten”. Van Dijk vindt de ambitie nog wel fors. 25-50 procent reductie zou al mooi zijn. Hij geeft specifiek aan dat er aandacht moet zijn voor koppelingen en dan vooral die van de thuismeetapps die in opkomst zijn.
Snijders formuleert hier de visie van de LHV: “De centrale vraag is: Hoe maken we het in de spreekkamer zo eenvoudig mogelijk? Landelijke programma’s worden vaak te technisch ingestoken, houden hier te weinig rekening mee”. Hij noemt ook nog een concrete stap waar LHV in gesprek met leveranciers en ION op dit moment mee bezig is: het verbeteren van de verwerking van correspondentie in verhuisdossiers.
Postema noemt ook nog zo’n concreet programma, Registratie aan de bron’, waarbij samen met zorgverleners wordt gekeken naar het gebruik van het EPD en wat daarbij wel en niet goed loopt. Doel: een betere inrichting van het eenmalig invoeren van informatie. Hieruit blijkt dat continue dialoog met zorgverleners nodig is, en daarom is het ook goed dat er een CMIO-netwerk is.
Potentiële betekenis
Het manifest geeft richting. Dat is een gezamenlijke conclusie. Het is prikkelend volgens Van Dijk, waarbij hij de kanttekening maakt niet te hopen dat er opnieuw een aanbieder opduikt die een stuk van de taart wil bemachtigen. Huisartsen moeten alert blijven, maar dat is nou precies wat Snijders en Postema benadrukken: dit stuk maakt duidelijk dat dokters zich uitspreken en ambitie tonen.
Postema stelt verder dat dit manifest momentum geeft. Hiermee kunnen acties geconcretiseerd en in volgorde gezet worden. En Snijders vat het mooi samen in zijn laatste zin: “Er moet veel gebeuren, maar dat de stem van de dokter zelf daarin niet verloren gaat is natuurlijk van levensbelang voor ICT die de zorg verder helpt!”