In deze rubriek licht ditmaal dr. Marleen van Gelder wetenschappelijk onderzoek toe op het snijvlak van digitalisering en gezondheid. Zij gaat in op twee studies waarbij digitale technologie wordt ingezet. Zo is er onderzocht in hoeverre er een verband is tussen ADHD en digitale media. In twee andere studie is er een algoritme ontwikkeld om zwangerschappen te identificeren in zogeheten ‘claims’ databases.
DIGITALE MEDIA EN ADHD-SYMPTOMEN ONDER JONGVOLWASSENEN
In een aantal Westerse landen neemt het aantal mensen met ADHD de laatste jaren toe. Er wordt geschat dat zo’n 7 procent van de jongeren last heeft van deze psychiatrische aandoening die gekenmerkt wordt door chronische concentratieproblemen, hyperactiviteit en impulsiviteit. In een meta-analyse van studies gepubliceerd tussen 1987 en 2011 werd een zwak verband gevonden tussen het gebruik van traditionele vormen van digitale media (zoals televisie kijken en spelletjes spelen op een spelcomputer) en het voorkomen van ADHD 1. Omdat digitale media sindsdien in een stroomversnelling zijn geraakt - met onder andere de ontwikkeling van sociale netwerken, streamen van muziek en lms en het sturen van sms- en chatberichten - hebben Chaelin Ra en collega’s hier opnieuw onderzoek. In het najaar van 2014 werden op 10 scholen in Los Angeles 4100 leerlingen (15-16 jaar) benaderd voor deelname aan dit onderzoek. Uiteindelijk zijn de gegevens van 2587 leerlingen die geen ADHD hadden bij de eerste meting geanalyseerd. Deze leerlingen vulden op verschillende momenten vragenlijsten in. Hierin werd onder andere gevraagd naar de frequentie van het gebruik van 14 verschillende media-activiteiten in de afgelopen week; dit werd samengevat in één cumulatieve media-index. Ook werden met een gevalideerde naar gedaan.
Meer dan 80 procent van de leerlingen rapporteerde hoogfrequent gebruik van tenminste één media-activiteit in de voorafgaande week, waarbij het checken van social media de meest gerapporteerde activiteit was. In de vragenlijst die na 2 jaar follow-up werd afgenomen, rapporteerde 5,9 procent symptomen van ADHD in het afgelopen half jaar.
• Wanneer gekeken wordt naar het verband tussen hoogfrequent gebruik van digitale media bij het begin van de studie en ADHD symptomen later in de studie, werd een zwak maar statistisch signi cant verband gevonden (odds ratio 1,10; 95% betrouwbaarheidsinterval 1,05-1,15).
• Wanneer gekeken werd naar het absolute risico, had 4,6% van de leerlingen die geen hoogfrequent mediagebruik hadden in het begin van de studie symptomen van ADHD, tegenover 10,5% van de leerlingen die 14 hoogfrequente activiteiten rapporteerden (het maximum).
Bijna alle voorgaande onderzoeken op dit gebied waren zogenaamde dwarsdoorsnede- onderzoeken, waarin de determinant (gebruik van digitale media) op hetzelfde moment gemeten wordt als de uitkomst (ADHD-symptomen). Daardoor was het niet mogelijk om te bepalen wat oorzaak en gevolg was. Door de gekozen opzet van de studie – een prospectief cohortonderzoek – kan dit ondervangen worden, maar nog steeds kan niet uitgesloten worden dat ongedetecteerde ADHD- symptomen aan het begin van de studie van invloed zijn geweest. Met andere woorden: deze leerlingen gingen meer digitale media gebruiken ter stimulatie vanwege de onderliggende, maar nog niet gediagnosticeerde, aandoening. Daarnaast was het gebruik van media door de ouders niet meegenomen in deze studie; dit kan de ouder-kind activiteiten verstoren en dus ook bijdragen aan het ontstaan van gedragsproblemen.
Ook al lijkt het gebruik van digitale media gekoppeld te kunnen worden aan het ontstaan van ADHD-symptomen, de implicaties voor de volksgezondheid of kliniek blijven onduidelijk. Verder onderzoek zal eerst moeten aantonen of het gevonden verband ook daadwerkelijk causaal is.