57 procent van de Nederlanders gebruikt één of meerdere devices om gezondheidsfuncties te meten. Dat is beduidend meer dan het gemiddelde uit een wearables-onderzoek van het Finse innovatiefonds Sitra. Dit ondanks het feit dat twee op de vijf Nederlanders weinig vertrouwen in aanbieders van digitale diensten heeft. Zelfmeten blijkt duidelijke positieve effecten te hebben, zoals meer motivatie om te bewegen of gezonder te eten.
Door ongestructureerde data uit zelfmeting te bundelen met gestructureerde medische data van bijvoorbeeld zorgaanbieders, ontstaat er een enorm maatschappelijk en commercieel potentieel om gezondheid van mensen te verbeteren. Dat was een van de belangrijkste conclusies van een recent gehouden webinar over de Europese digitale B2C-gezondheidsmarkt. De initiatiefnemers - naast Sitra ook VNO-NCW, MKB Nederland en de Federatie voor Gezondheid - pleiten er al geruime tijd voor om het hergebruik van medische data te regelen. Daarbij wordt gekeken naar een succesvol Fins voorbeeld om de mogelijkheden van hergebruik van medische data voor een betere gezondheid te kunnen realiseren.
Gemiddeld gebruikt 51 procent van alle respondenten uit het wearables-onderzoek van Sitra een device voor zelfmeting. In Nederland is dit zelfs 57 procent (activity trackers, mobieltjes met apps of een ander slim device). Andere landen uit de studie zijn Finland, Duitsland en Frankrijk. Deze percentages betekenen een enorme hoeveelheid óngestructureerde, persoonlijke gezondheidsdata en de penetratie stijgt mee met het gebruik. Vooral verbrande calorieën, hartslag, slaapritme en gewicht worden gemeten.
Duidelijke effecten zelfmeting
Er zijn ook duidelijke effecten van zelfmeting. 40 procent heeft meer motivatie gekregen om (meer) te bewegen, terwijl bijna een vijfde aangeeft gezonder te gaan eten. Eenzelfde deel zegt op basis van de zelfmetingen meer verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor de (verbetering van de) eigen gezondheid. 17 procent stelt beter naar lichaamssignalen te luisteren en vermoeidheid te voorkomen.
Dit alles biedt veel potentie voor het beperken van kosten voor gezondheidszorg omdat mensen minder snel en minder ernstig ziek worden. Een beperkende factor is dat veel respondenten uit gebrek aan vertrouwen de eigen data liever niet delen voor wetenschappelijk onderzoek, ook niet als dat voor anderen en henzelf gezondheidsvoordelen kan opleveren. In Nederland (en ook in Duitsland) is de bereidheid om te delen lager dan gemiddeld: 39 procent (versus 48% in Finland). De eigen huisarts wordt nog het meest vertrouwd na het eigen gezin.
Potentie gezondheidsdiensten
Toch ligt er al potentie voor al dan niet commerciële gezondheidsdiensten. Zo is gemiddeld 40 procent van de respondenten bereid eigen data te delen met een apotheek, 37 procent met een sportschool of personal trainer, 42 procent met een nutritionist en 25 procent met een zorgaanbieder. Sterke privacybescherming (68%), makkelijk mee te beginnen (67%), toegang tot/gebruik van eigen data (65) en algemeen gebruiksgemak zijn belangrijke factoren in het stimuleren van zelfmetingen.
Voor deze holistische diensten heb je zowel gereguleerde medische data als ongereguleerde persoonlijke data nodig, stelde Sitra. Hoe krijg je die combinatie voor elkaar? In Nederland blijkt hiertoe op commercieel gebied de meeste potentie te zijn, mits aan bovengenoemde voorwaarden – vertrouwen, transparantie – voldaan wordt. Momenteel zijn het vooral tech-reuzen zoals Google die zich hiermee bezig lijken te houden, dus er is veel noodzaak om te komen tot een onafhankelijke Europese aanpak.
Europese spelregels datagebruik
Onlangs hebben VNO-NCW en MKB Nederland samen met zusterorganisaties uit Duitsland, Frankrijk, Denemarken en Ierland de position paper ‘The need for a common European Health Data Space’ gepubliceerd. Daarin wordt onder andere gepleit voor Europese spelregels om hergebruik van medische data te regelen. Daaronder valt ook het combineren van deze gegevens met bijvoorbeeld gedrags- of genomische data voor onderzoeks- en behandelingsdoeleinden.
Ondanks het grote belang ervan, is het opzetten van een gemeenschappelijke data-infrastructuur (‘European Health Data Space’) voor medische en wetenschappelijke doelen erg lastig. Dat bleek eind februari uit onderzoek van het Nivel. De genoemde infrastructuur moet kwalitatief hogere individuele patiëntenzorg én meer mogelijkheden voor gezamenlijk, grootschalig onderzoek faciliteren. Dat moet leiden tot betere volksgezondheid én een duurzamer zorgstelsel.