De TU Eindhoven heeft nieuwe technologie ontwikkeld om diepbreinstimulatie (DBS) veel nauwkeuriger te maken. DBS wordt onder meer ingezet om Parkinsonpatiënten verlossen van ongecontroleerd bewegen of trillen. De huidige technologie is echter onnauwkeurig, wat de succesratio beperkt. De technologie van Marc Janssens moet deze ratio sterk verbeteren. Hij promoveert op 25 juni bij prof.dr.ir. Maarten Steinbuch, hoogleraar Control Systems Technology. Medical Robotics gaat de technologie op de markt brengen.
Bij diepbreinstimulatie plaatst de chirurg elektrodes diep in het brein, via kleine openingen boven in de schedel. De elektrodes zijn aangesloten op een ‘pacemaker’ die pulsen afgeeft om het ongecontroleerd bewegen en trillen van ledematen vrijwel helemaal te onderdrukken. De behandeling maakt een normaal leven weer mogelijk voor patiënten. De wachttijden kunnen in Nederland echter oplopen tot twee jaar. De DBS-elektroden moeten meestal in de nucleus subthalamicus uitkomen, een cruciaal deel van de hersenen dat 8 bij 4 millimeter groot is. Het grootste deel ervan is gericht op bewegingen, maar de randen controleren onder meer emoties en leerprocessen. Uiterst nauwkeurige plaatsing is dus essentieel. De huidige plaatsingstechniek, die in wezen sinds de uitvinding van DBS in de jaren ’90 niet veranderd is, is daarbij het knelpunt. DBS-elektrodes worden geplaatst via een op het hoofd van de patiënt geklemde constructie die eigenlijk te slap is voor die nauwkeurige taak. De grootste onnauwkeurigheid ontstaat doordat er geen vast referentiepunt is voor de plaatsing van de elektrodes. De artsen lokaliseren eerst het doel in de hersenen met een MRI-scan, en met een CT-scan leggen ze daarna de positie vast van de schedel ten opzichte van de constructie op het hoofd, het stereotactisch frame. Die twee beelden worden over elkaar gelegd om te zien waar het doel zich bevindt ten opzichte van het frame. Daarbij ontstaat een foutenmarge tot enkele millimeters groot - fors is gezien de kleine afmeting van het doel.