'Versnel digitalisering in regionale leeromgeving'

25 juni 2021
'Versnel digitalisering in regionale leeromgeving'
Digitalisering
Premium

“Om de zorg verder te digitaliseren moet er veel in de regio gebeuren. Die beweging kunnen we versnellen als zorgbestuurders, zorgverzekeraars, gemeenten, zorgprofessionals en patiënten niet alleen samen vergaderen, maar elkaar ook ontmoeten in een lerende omgeving”, vindt Erik Gerritsen. Dit next level van zijn adagium ‘the whole system in the room’ is de droom, die hij heeft bij zijn afscheid als secretaris- generaal van het ministerie van VWS. Gerritsens tomeloze inzet en positieve houding maakten hem tot een alom gewaardeerd boegbeeld van de digitale zorgtransformatie. “Wat zes jaar geleden begon als aanzwellende onderstroom, nadert nu het stadium van bovenstroom”, constateert de voormalig SG. Tijd voor tevreden achteroverleunen vindt hij het echter allerminst. “Er is nog veel werk te verzetten voordat blended care en elektronische gegevensuitwisseling de dagelijkse gang van zaken zijn in de zorg.”

Op 1 juni jl. verruilde Erik Gerritsen het ministerie van VWS voor Ymere. Na zes van de maximaal zeven jaar die een secretaris-generaal mag aanblijven, wordt hij directie- voorzitter van de woningcorporatie in de metropoolregio Amsterdam. Als bestuurder in dit veld gaat hij verder met wat hij belangrijk vindt: een verschil maken voor mensen in kwetsbare situaties. Bij Ymere is dat onder meer een goed thuis geven aan mensen met een bescheiden inkomen. Gerritsen draagt het SG-stokje met een gerust hart over. In de ogen van deze onvermoeibare en empathische voorvechter van digitale zorg is er een onomkeerbare beweging ingezet.

Op welk punt staan we nu in de digitale zorgtransformatie?
“Ik denk dat digitale zorg nu dicht tegen de bovenstroom aanlig, tegen het nieuwe nor- maal aan. Maar dat is het nog niet geworden. Succesvolle toepassingen zie je inmiddels overal in ons land, maar het zijn nog steeds veelal losstaande proeftuinen of kleinschalige implementaties. Wel beschikken we nu over zó veel goede voorbeelden die laten zien dat

DOOR JOSÉ COENDERS

het werkt, dat we de stap kunnen maken naar een grotere schaal. Uitbreiding van de ene regio naar de andere, zodat we uiteindelijk overal in Nederland kunnen profiteren van de voordelen van blended care. Ik zag dat afgelopen februari al voorzichtig gebeuren tijdens de Slimme Zorgestafette. Zo droegen medewerkers van de Noord-Brabant- se VVT-organisatie tanteLouise hun kennis over aan collega’s in Friesland en andersom. En het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis in Nijmegen is monitoring op afstand serieus aan het opschalen, niet alleen intern maar ook samen met zorgaanbieders buiten de eigen muren.”

Wat is ervoor nodig om die stap naar verdere opschaling te zetten?

“COVID-19 is een extra stimulans voor opschaling gebleken. Veel mensen die eerst sceptisch tegenover digitale zorg stonden maar digitale hulpmiddelen zijn gaan gebruiken omdat er geen alternatief was, zijn nu positiever. Dus ook hier geldt: never waste a good crisis, al is het geen good, maar een bad crisis. Tegelijkertijd is er geen enkele reden om zelfgenoegzaam achterover te leunen als deze straks voorbij is. Het lijkt erop dat mensen dan toch weer terugvallen in hun oude gedrag. Wat dus nodig blijft, is vol inzetten op waar we al mee bezig waren: bouwen aan een florerend zorgecosysteem. Met een gunstig innovatieklimaat, waarin digitale toepassingen breed worden omarmd, en vruchtbare grond, zodat uiteindelijk alle medische gegevens elektronisch kunnen worden uitgewisseld.”

“Dit klimaat bevorderen gebeurt met maat- regelen als bewustwording creëren en financiële barrières wegnemen. Voor dat laatste hebben we de NZa al enige tijd aan boord. Ook het Zorginstituut Nederland speelt een actievere rol door zorgorganisaties te onder- steunen bij digitale zorgvernieuwing via de ZorgZandbak-methode voor praktijkgericht veranderen. Met verzekeraars is in de Versnellingsimpuls afgesproken dat we 2021 benutten om te versnellen op basis van intrinsieke motivatie en elkaars bewezen goede initiatieven over te nemen. Dit is geen subsidie, maar een psychologisch contract, waar we elkaar op kunnen aanspreken. Want de heilige graal van hogere kwaliteit, goede toegankelijkheid en lagere kosten als gevolg van digitalisering bereik je alleen als je de proef- tuinfase uitstapt en het massaal gaat doen.”

Zorgbestuurders hebben daar volgens u een belangrijke rol in. Zag u dat de afgelopen jaren in de praktijk terug?

“Goede voorbeelden zijn enorm belangrijk. Die worden gelukkig ook ruimhartig gedeeld via het ICT&health-platform en daar wil ik jullie een compliment voor maken. Want dit levert een wezenlijke bijdrage aan de noodzakelijke community-vorming. Mijn advies is: blijf kennis uitwisselen over goede praktijken en inspireer elkaar. Voor digitale innovatie bestaat geen silver bullet, het is een ongetemd probleem: er is onzekerheid over wat wel of juist niet werkt; er wordt nog een normatief debat gevoerd over wat nou precies goede zorg is en vooral: er zijn veel spelers en niemand is de baas. Iedereen heeft dus een eigen verantwoordelijkheid in de zorgtransformatie.”

“Tegen patiënten zeg ik: schud aan de poort en eis digitale zorg van jullie zorgaanbieders. Maak er een punt van als dat niet gebeurt. Verzekeraars vraag ik: laat dit een belangrijk onderdeel van de inkoopafspraken zijn en maak daar, waar dit een belemmering is, in ieder geval dezelfde soort afspraken met de zorgaanbieders. Ook over de grenzen van de zorgdomeinen heen.

En zorgbestuurders roep ik op om verantwoordelijkheid te nemen. Elke speler in het spel is even belangrijk, maar ik denk dat die ene procent stimulans van de bestuurder nodig is om de 99 procent aan positieve energie en bijdrage van al die andere spelers in een innovatietraject te ontketenen. Wat ik steeds in de praktijk zie, is dat mensen doen wat ze je zien doen. Dus een bestuurder die zelf het goede voorbeeld geeft, trekt de juiste energie naar zich toe.”

“Ik denk dat ook VWS zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en een belangrijke bijdrage heeft geleverd, met name in het creëren van randvoorwaarden. Maar ik voeg daar de permanente uitnodiging aan toe dat als iemand vindt dat we meer moeten doen, het ons moet laten weten. Want het is vaak niet zo dat we niet willen, maar het gewoon niet weten. Vanuit de praktijk kunnen jullie veel beter aangeven hoe we nog kunnen helpen, dan dat wij dat hier in een ivoren toren bedenken. Deze uitgestoken hand blijft, niet alleen van mijn opvolger (Siebe Riedstra wordt waarnemend SG tot er een permanente opvolger benoemd is, red.), maar ook van mensen als Gelle Klein Ikkink, programmadirecteur Innovatie en Zorgvernieuwing, en Ron Roozendaal, directeur Informatiebeleid en CIO bij VWS.”

Ook elektronische gegevensuitwisseling noemt u een ongetemd probleem. Hoever zijn we in het beteugelen daarvan?

“Interoperabiliteit is de vruchtbare bodem die nodig is om alle mooie vernieuwingen maximaal te laten renderen. Ook hier geldt: veel spelers en niemand is de baas. Daarom proberen we in het Informatieberaad Zorg samen met vertegenwoordigers uit het hele zorgveld afspraken te maken over elektronische gegevensuitwisseling.”

“Mijn voorganger Leon van Halder is hier in 2014 mee gestart, maar destijds lag er nog de motie Tan die het VWS verbood om zich met gegevensuitwisseling te bemoeien. Vanuit het veld kwam echter de vraag of VWS een In- formatieberaad wilde instellen en voorzitten. Dat is begonnen op basis van vrijwilligheid en vrijblijvendheid. Toen ik in 2015 voorzitter werd, bleef de vrijwilligheid, maar de vrijblijvendheid ging eraf. Het was duidelijk dat iedereen concrete stappen moest zetten. Samen met het veld hebben we prioritaire programma’s gedefinieerd en op basis daarvan is VWS onder meer de VIPP-programma’s gaan subsidiëren en is het MedMij-afsprakenstelsel uitgewerkt.”

“Toch blijkt het in de praktijk taai om elektronische gegevensuitwisseling van de grond te krijgen. Het is technisch complex en gaat over zaken als open standaarden voor datacommunicatie, eenheid van taal, infrastructuur en het lagenmodel van Nictiz. Dit is geen dagelijkse kost voor de gemiddelde bestuurder, hoewel het dat wel zou moeten zijn. Want met het Informatie- beraad creëren we alleen de randvoorwaarden. Het daadwerkelijk tot stand brengen, brengt voor alle zorgaanbieders een gigantisch veranderingsproces met zich mee. Zij moeten hun werkprocessen aanpassen als we willen overstappen naar eenmalige gegevensvastlegging met meervoudig gebruik. Alleen dan realiseer je administratieve lastenverlichting en voorkom je fouten door het ontbreken of overtypen van informatie.”

Ziet u in het zorgveld de juiste mentaliteit om dit te gaan doen?
“Een paar jaar geleden ontstond er steeds meer onvrede bij artsen en verpleegkundigen die het niet snel genoeg vonden gaan. Zorg- professionals als Gabriëlle Speijer (radiotherapeut-oncoloog HagaZiekenhuis) en Florian van Hunnik (CNIO OLVG) begonnen aan de boom te schudden en vertelden hun verhaal ook in de media. Kamerleden stelden vragen en er ontstond een ander klimaat, waarop de Tweede Kamer besloot dat de minister, toen nog Bruno Bruins, weer regie mocht nemen.”

“Bovendien zei het veld tegen ons: het gaat niet vanzelf, leg het maar verplicht op. En dat
is uniek. Volgens mij is het feit dat zorgaanbieders en ICT-leveranciers moeten voldoen aan interoperabiliteitseisen, nog nergens ter wereld een integraal onderdeel van de kwaliteit van zorg. Want met de invoering van de Wet Elektronische Gegevensuitwisseling in de Zorg (Wegiz) wordt het elektronisch en gestandaardiseerd uitwisselen van gegevens, zoals digitaal receptenverkeer, de e-overdracht, beelduitwisseling en het uitwisselen van de Basisgegevens- set Zorg, de komende jaren wettelijk verplicht. We zeggen dus eigenlijk, om een voorbeeld te noemen, je levert als huisarts pas goede zorg als jouw huisartsinformatiesysteem kan communiceren met de systemen van het ziekenhuis, de apotheek, de verpleeghuizen etc. Dat is revolutionair. Maar daarmee zijn we er nog niet. We moeten met elkaar toch nog meer regie voeren en in nieuwe subsidieregelingen precies de juiste eisen stellen, want the devil is in the details. In de praktijk blijkt dat juist die het uit- wisselen van data in de weg kunnen zitten.”

“Interoperabiliteit realiseren is dus weerbarstiger dan het implementeren van e-health. Ook hier zeg ik: iedereen moet een tandje bijschakelen en beseffen dat dit nodig is. Niet alleen tegen VWS zeggen: het moet sneller, doe iets! Maar ook als zorgbestuurder of -professional tijd investeren in de omslag die nodig is om naar die nieuwe werkelijkheid toe te groeien. Daarom ben ik ook blij met de unanieme steun voor de ‘versnellingsnotitie’ in het laatste Informatieberaad onder mijn voorzitterschap.”

Een bekende uitspraak van u is ‘the whole system in the room’. Welke ontwikkeling heeft u de afgelopen jaren gesignaleerd op dit vlak?

“Iedereen die onderdeel is van het probleem, is ook onderdeel van de oplossing. Daarom organiseren we regelmatig en op veel plekken in het land ‘whole system in the room’-sessies met alle betrokkenen, zoals zorgaanbieders, IT-leveranciers, patiënten over concrete vraagstukken rondom het thema digitalisering. Met als doel om de mensen in die ene kamer te laten zeggen: we willen toch allemaal hetzelfde? En dan niet langer naar elkaar kijken en wachten tot een ander de eerste stap zet, maar samen springen. Dat maakt het ook makkelijker, want dan kun je elkaar helpen, samen de lasten dragen en de besparingen met elkaar delen.”

“Dus ‘the whole system in the room’ is een ma- nier om te versnellen, een duwtje in de goede richting. Het is ook niet iets wat per se van VWS moet komen, ook een verzekeraar of zorgbestuurder kan dit doen. Ik merk dat zo steeds vaker de verlamming wordt doorbroken als partij- en allemaal wel willen, maar vooral naar elkaar kijken omdat ze het al zo druk hebben met hun eigen zaken. Ik zie het als systeemtherapie en een ander belangrijk werkzaam principe daar- van is: altijd uitgaan van de goede intenties. Dus anderen niet veroordelen als ze niet bijdragen aan het doel, maar denken: hoe ga ik helpen om die belemmering weg te halen?”

“De belangrijkste belemmering is dat ze elkaar te weinig zien. Wel aan vergadertafels, maar daar wordt vaak onderhandeld met de kaar- ten tegen de borst. Ze zouden elkaar juist in een leeromgeving moeten tegenkomen. In de discussienota ‘Zorg voor de toekomst’ wordt veel gesproken over regionale samenwerking tussen zorgkantoren, gemeenten, zorgverzekeraars en een netwerk van zorgaanbieders met hun patiënten. Mijn droom, een soort next level van ‘the whole system in the room’, is dat in die regio’s minder vergaderd wordt en meer geleerd van elkaar. Dat er regionale leeromgevingen ontstaan. Met de Health Information School, die regionaal is gegaan, zijn daar al stappen in gezet. Maar dat zijn vooral professionals, en juist ook bestuurders moeten samen gaan leren. Wouter Keijser heeft met zijn School of Regional Health- care Transformation ambities om dit samen met de wetenschap te doen. Dat is een eerste stap. Ik zie het als een belangrijke opgave voor VWS om de komende jaren een bijdrage te leveren aan het stimuleren van regionale leeromgevingen en het lerend vermogen van regio’s.”

Heeft u nog een laatste boodschap voor het zorgveld?
“Ik vind het mooi om te zien dat dezelfde partijen, die het voor de coronacrisis nog in- gewikkeld vonden, nu ineens veel beter met elkaar samenwerken, meer digitaal gaan doen en meer tempo maken. Dat moeten we echt onthouden: we kunnen het, want we hebben het laten zien! Zullen we afspreken dat we geen crisis nodig hebben om dat ook daarna samen te blijven doen?”