Nictiz (expertisecentrum e-health), het RIVM en de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM) hebben een standaard voor elektronische gegevensuitwisseling ontwikkeld voor de bepaling van antibioticaresistentie (ABR). Er lopen pilots in Utrecht, Dordrecht en Hilversum. Haarlem staat op het punt om aan te sluiten op basis van hun regionale aanpak rondom ABR. Het doel van de samenwerking is te komen tot nog betere bewaking van de nationale infectieveiligheid. Dick Veenendaal, arts-microbioloog en directeur van het Streeklab Haarlem, gaat in op de belofte van digitale informatie-uitwisseling in zijn werkveld. Nictiz- productmanager Gert Koelewijn legt uit welke elektronische berichten getest worden en wat de winst is voor de gebruiker.
ABR is vooral in kaart gebracht voor de Nederlandse ziekenhuizen. Daar worden veel antibiotica gebruikt en komt relatief de hoogste resistentie voor. Bovendien wordt in ziekenhuizen veel onderzoek gedaan rond de inzet van antibiotica en is er daardoor naar verhouding veel data beschikbaar. Dit in tegenstelling tot de situatie onder huisartsen bijvoorbeeld, die ook antibiotica voorschrijven maar veel minder vaak diagnostisch onderzoek laten doen naar het ziekteverwekkende micro-organisme.
In het ziekenhuis heeft een uitbraak van resistente micro-organismen een enorme impact. Die treft niet alleen een patiënt, maar kan ook medepatiënten treffen. Zij moeten dan net als de patiënt in quarantaine. Sommige multiresistente micro-organismen kunnen zich nestelen in de directe omgeving van een besmette patiënt. Dan moet die omgeving gedesinfecteerd worden door vergassing of met ultraviolet licht. Heel duur allemaal. Soms kan besmette apparatuur niet langer gebruikt worden. Preventie is dus geboden, evenals een gestructureerde bestrijding, als er ondanks alle voorzorgsmaatregelen toch een uitbraak is.
Volledig voorkomen moeilijk
Volledig voorkomen blijft heel moeilijk. In het ziekenhuis komen nu eenmaal patiënten binnen die drager kunnen zijn van resistente micro-organismen. Omdat ze afkomstig zijn uit een buitenlands ziekenhuis, of tijdens een vakantie in het buitenland ‘gekoloniseerd’ zijn met een resistent micro-organisme. De Nederlandse ziekenhuizen zijn dan ook heel alert en screenen ‘verdachte’ patiënten op de aanwezigheid van resistente micro-organismen. Zodra een patiënt positief wordt bevonden, gaat hij in isolatie en treedt een protocol in werking. Dick Veenendaal, Streeklab Haarlem: “Daardoor ligt het percentage resistente micro-organismen op 7 procent in de Nederlandse ziekenhuizen, het laagste van Europa. In andere landen ligt dat percentage veel hoger. Beruchte uitschieters zijn India en Griekenland, met een percentage van meer dan 70 procent. Maar ook in landen als Italië en Spanje worden hoge percentages gezien.”
Diagnostiek en gerichte inzet
Een belangrijke oorzaak van dit lage percentage is dat in Nederlandse ziekenhuizen meestal diagnostisch onderzoek wordt verricht voordat antibiotica worden gegeven. Veenendaal: “In de ziekenhuizen wordt bij een infectieverdenking standaard een kweek ingezet. Op basis van de uitslag bepaalt de arts of de keuze van het gegeven antibioticum succesvol kan zijn, kan worden versmald of zelfs voortijdig kan worden gestopt. Zo houd je de inzet van antibiotica beperkt en het risico op de ontwikkeling van resistente micro-organismen klein. Hoe vaker je antibiotica voorschrijft, hoe meer resistentie.” Het belang van deze eerste diagnostische stap – de kweek - kan niet genoeg benadrukt worden, zegt Veenendaal. “Kijk naar een hoogontwikkeld land als Duitsland. Uit kostenoverwegingen zijn er laboratoria gesloten en wordt diagnostisch onderzoek steeds vaker overgeslagen. Antibiotica worden sneller en op grotere schaal ingezet. We zien dan ook het resistentiepercentage in Duitsland stijgen. Die kant willen we niet op.”
VOOR LAGE RESISTENTIE IS VEEL MEER DATA VAN ELKAAR NODIG
Digitale gegevensuitwisseling nodig
Hoewel Nederland het internationaal goed doet als het gaat om ABR, zijn er in de dagelijkse praktijk opvallende kansen voor verbetering. Die liggen met name op het vlak van de gegevensuitwisseling in de zorgketen, bijvoorbeeld tussen laboratoria onderling of tussen laboratoria en het RIVM. Tot dusver gebeurt dat nog niet digitaal. Daar komt bij dat labgegevens niet uniform vastgelegd en doorgegeven worden. Iedereen heeft zijn eigen ‘standaard’. Dat heeft niet direct effect op de interpretatie door de behandelaar, maar heeft wel effect wanneer data van verschillende laboratoria worden gedeeld. Dit kan betekenen dat belangrijke informatie verloren gaat of verkeerd wordt geïnterpreteerd. Er is dus behoefte aan een uniforme standaard, die iedereen hanteert en begrijpt en waardoor betrouwbare terugkoppeling naar aanvragers zelfs realtime mogelijk wordt gemaakt. Daarom is Veenendaal een groot voorstander van elektronische informatie-uitwisseling en kennisdeling. “Eigenlijk hebben we nu nog geen idee hoe het in de volle breedte met ABR staat,” zegt hij. “Zorgprofessionals zouden veel meer kennis moeten hebben over ABR en hun antibioticumbeleid. Ziekenhuizen en laboratoria zouden kennis moeten delen over toenames en uitbraken. Onderlinge openheid en transparantie zijn een voorwaarde voor de beheersing van ABR. Samen optrekken. Om de resistentie laag te houden, hebben we niet alleen aanvullend beleid nodig, maar ook veel meer data van elkaar.”
Eenheid van Taal bij ABR
Daarom verwacht Veenendaal veel van het project Eenheid van Taal: een samenwerking tussen Nictiz, het Centrum Infectieziektebestrijding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM). Nictiz heeft