In het afgelopen jaar heb ik met mijn zorgverleners gebeld, video-consulten gedaan, veilig gemaild, e-consulten uitgewisseld. Ook zagen ze me op de poli of in de huisartspraktijk. Met mondneusmaskers op de gezichten als de 1,5 meter doorbroken werd. Geen hand geven maar een buiging. Communiceren met de ogen boven de mondneusmaskers: een uiting van compassie, het alternatief voor het bemoedigende schouderklopje of de troostende arm. Het voelt bijna als flirten. Geweldig hoe we samen zoeken en elkaar weten te vinden. Fysiek en digitaal.
Dat het soms bij zoeken blijft, illustreert mijn ervaring in een tandartspraktijk. Het begon al bij de aanmelding als nieuwe patiënt bij een tandarts. Na mijn burgerservicenummer, voorletters, voornaam en achternaam (altijd minimaal één keer spellen), geboortedatum, adres en woonplaats, mailadres en
mobiel nummer uitgevraagd te hebben, ging de tandartsassistente serieus verder.
“Is Hazelzet uw meisjesnaam?” “Nee, dat is Ineke”, antwoordde ik lachend. “Nee, dat is uw voornaam”, zei ze serieus. “Hazelzet is de achternaam die ik van mijn vader kreeg.” “Dus is Hazelzet uw meisjesnaam?” “Hazelzet is mijn officiële achternaam.” De mannen in mijn omgeving krijgen deze vraag nooit. Aan het BSN is bovendien de officiële achternaam gekoppeld. U begrijpt: ik was al een beetje geïrriteerd. Bovenal is het jammer dat het lastig blijft gegevens eenduidig vast te leggen en vooral: meervoudig te gebruiken.
Hoe dan ook: ik stond in het systeem en had mijn eerste afspraak. Helaas lag de nadruk van dat consult op mijn zorgen rondom het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en andere Covid-19 gerelateerde maatregelen in de tandartspraktijk. Aan mondzorg kwamen we niet meer toe. We verschilden zelfs dermate van inzicht dat een gelijkwaardige patiënt-zorgverlenerrelatie er na deze twee kennismakingen niet meer in zat.