Mislukt eLabEL-project biedt ‘lessons learned’ voor e-health succes eerste lijn

di 20 februari 2018
Mislukt eLabEL-project biedt ‘lessons learned’ voor e-health succes eerste lijn
Onderzoek

Een opmerkelijke uitkomst van een vierjarig onderzoek: het eLabEL ‘living lab’ project is mislukt. Opgezet om e-health in samenwerking tussen partijen uit de zorgketen in de praktijk te brengen, kwam er in de praktijk van het project weinig van de doelstellingen terecht, aldus een proefschrift vanuit patiëntperspectief. De mislukking leverde echter belangrijke lessons learned op, vertellen proefschrift-auteur Martine Huygens en co-promoter Ilse Swinkels (Nivel). “Het bewustzijn over het belang van samenwerking is de afgelopen jaren sterk gegroeid. Als we nu begonnen met het eLabEL-project, zou het waarschijnlijk wel slagen.”

De toenemende druk op de eerstelijns zorg is onder meer een gevolg van vergrijzing en toename van het aantal mensen met (welvaarts)ziekten zoals COPD, hart- en vaatziekten en diabetes. Ook is de zorgsector niet altijd even aantrekkelijk vanwege de soms relatieve lage salarissen en het vaak zware werk. Digitale toepassingen – zoals videoconsulten, zorg-op-afstand of leefstijlmonitoring – kunnen de druk op de eerstelijns zorg beperken en de kwaliteit ervan verbeteren. Reden om in september 2013 van start te gaan met het eLabEL-project, van het CCTR (Centre for Care Technology Research). In 10 gezondheidscentra werden zogeheten Living Labs opgezet waarbij e-health toepassingen in de dagelijkse praktijk ingezet zouden worden voor geïntegreerde elektronische ondersteuning. Er werd onder meer onderzoek gedaan naar zaken zoals technische barrieres en effectieve implementatiestrategieën.

Patiëntperspectief

Vanuit patiëntperspectief was Martine Huygens (Universiteit Maastricht) als onderzoekster bij het project betrokken. Op 11 januari promoveerde zij op het resulterende proefschrift ‘A patient perspective on eHealth in primary care: critical reflections on the implementation and use of online care services’. Die kritische reflectie was er niet voor niets. De uitkomst van het eLabEL project was heel anders dan voorafgaand was beoogd. Ondanks nauwe samenwerking tussen stakeholders (e-health ontwikkelaars/ ondernemers, zorgverzekeraars/ beleidsmakers, zorgverleners en patiënten) kwam er van de gewenste implementatie en opschaling weinig terecht. Het inzicht om samen te werken was er wel, maar er werd nog te lang op elkaar gewacht, concluderen Martine en haar co-promoter Ilse Swinkels, onderzoekster bij kennisinstituut Nivel. Tegelijkertijd heeft het project veel inzichten gegeven rondom de implementatie van e-health in de eerstelijnszorg.

Goede samenwerking complexer dan verwacht

“Goede samenwerking bleek veel complexer te zijn dan verwacht,” stelt Huygens. “Dat kwam naar voren uit voortschrijdend inzicht. Het duurde te lang voordat er een echte gezamenlijke visie ontstond, namelijk dat alle partijen een eigen, cruciale rol spelen. In samenwerking, maar ook in inzet en interactie.” Ook bleek volgens Ilse Swinkels dat men bij de diverse Living labs niet altijd alle stakeholders bij elkaar had, of de juiste partijen op de juiste plek. “We staan nog steeds achter de basisvisie, dat alleen in nauwe samenwerking e-health als onderdeel van het zorgproces een echte bijdrage kan leveren. Voorafgaand aan het project werd duidelijk dat de goede wil er wel was bij toen nog voorlopers op e-health gebied, maar dat men door de bomen het bos niet zag. De ambities waren nog te groot.”

 Bewustwording is meegegroeid

Dat probleem van door de bomen het bos niet zien is slechts groter geworden, met een verveelvoudiging van het aantal e-health toepassingen en initiatieven. Maar de bewustwording over de aanpak van deze complexiteit is meegegroeid, meent Huygens. “Nu zou er minder ver voor de muziek uitgelopen worden. E-health is bekender geworden, evenals de mate van complexiteit van implementatie en opschaling. Als het eLabEL-project nu gestart zou worden, dan denk ik dat de uitkomst veel positiever zou zijn.” Zoals volgens secretaris-generaal Erik Gerritsen ook overal bij de ehealthweek 2018 naar voren kwam, ziet Swinkels een kentering in de bewustwording bij alle partijen in de zorgketen, zoals het vanaf het begin van elk proces betrekken van partijen die een zorgtoepassing moeten gebruiken: de zorgprofessionals en de patiënt/cliënt. “Toch zijn we er nog niet. De zorgbehoefte zou nog meer het uitgangspunt moeten zijn. Of technologie daar een zinvolle bijdrage aan kan leveren en hoe dan, is pas de laatste vraag. Dat is toch heel anders dan er bij voorbaat al vanuit gaan dat e-health nuttig is.”
ALS HET ELABEL-PROJECT NU VAN START GING, WAS DE UITKOMST VEEL POSITIEVER

Belangrijke lessons learned

Een ‘lesson learned’ is onder meer dat het belangrijk is om – in het geval van e-health toepassingen in de eerstelijns zorg – van onderaf aan op te bouwen. De betrokkenheid is groter bij lokale of regionale samenwerking. Naast deze randvoorwaarde is het volgens Swinkels belangrijk om elke partij die betrokken is bij het invullen van een zorgbehoefte gelijkwaardig te behandelen. Dat betekent niet dat iedereen een even grote rol heeft op elk onderdeel van het traject, maar dat men elkaar in een samenwerking op waarde schat. “Een groot struikelblok was ook dat de business case vaak niet rond kwam. Onder de streep moet een toepassing ook terugverdiend worden. Er was vaak sprake van een vicieuze cirkel. Leveranciers investeerden minimaal omdat ze niet wisten wat de opbrengst zou zijn. Vaak werd er al een bestaande oplossing gebruikt die niet of deels aansloot bij de zorgbehoefte. Het gebruik leed daar onder, wat verzekeraars er niet van overtuigde om een behandeling of proces te vergoeden. Er werd veel gepraat, maar men bleef stil staan.” Huygens en Swinkels vinden opschalingsinitiatieven zoals van de Vliegwielcoalitie een goede ontwikkeling. Hierbij wordt de komende jaren intensief samengewerkt binnen de zorg om zorg-op-afstand voor hartpatiënten en digitale beslisondersteuning landelijk op te schalen en te onderbouwen met een goede business case. Een-op-een is het initiatief echter niet te vertalen naar de eerste lijn.

Eerstelijn mist slagkracht

Swinkels: “Daar heb je toch vaak kleinere zorgaanbieders zoals huisartsenpraktijken. Zij hebben dezelfde problematiek, maar minder slagkracht richting andere zorgpartijen zoals een verzekeraar of een ontwikkelaar. Hier moet eerst onderling samenwerking gevonden worden en dat vergt ook een overtuiging dat men echt voordeel heeft bij bijvoorbeeld videoconsulten met patiënten – die ook weer overtuigd moeten worden.” Huygens voegt hier aan toe dat een goede werking en eenvoud een toepassing kunnen maken of breken. “Als je een videoconsult probeert als arts of patiënt, maar de verbinding werkt niet of de dienst is te complex, dan is het vertrouwen al weg. Daarnaast loopt implementatie vaak nog stuk op een gebrek aan visie op wat men met een e-health toepassing wil. Een videoconsult moet niet het uitgangspunt zijn, het moet ingebed zijn in hoe men de zorg op peil wil houden.”