Met het groter worden van zorginstellingen centraliseren de verzamelpunten van data in de zorg. Hadden locaties van organisaties vroeger allemaal nog een eigen (kleine) server die werd onderhouden door de facilitaire dienst op locatie, tegenwoordig huist de hele IT-structuur steeds vaker op ‘het hoofdkantoor’ of in een datacenter. Die centralisatie van de data heeft twee grote voordelen: het waarborgt de privacy en, belangrijker, stelt de cliënt nog meer centraal in het zorgvraagstuk.
Cliënten in de gezondheidszorg willen zich geen nummertje voelen – maar een mens. In lijn met die gedachte willen zorginstellingen ze daarom ook onder hun naam (‘mijnheer Janssen’) in een database hebben staan, en niet op kamernummer (301). Op die manier zijn rapporten persoonlijker en beter herkenbaar voor zorgpersoneel: ‘mijnheer Janssen kwam vannacht vier keer zijn bed uit’.
Persoonlijke zorg is betere zorg, maar met de vraag naar een gepersonaliseerde aanpak stak ook de wens naar privacy de afgelopen jaren de kop op. Dat is een uitdaging, aangezien instellingen dus steeds groter worden.
Als de IT-afdeling van een fictieve zorginstelling met 35 afdelingen en 6000 medewerkers toegang tot persoonlijke data uit bijvoorbeeld zorgdomotica mogelijk moet maken, is dat het gemakkelijkst te doen door (bijvoorbeeld) per afdeling een inlogcode te maken. Het probleem is dan echter dat niet goed is na te gaan wie data inzag, of die persoon dat wel mocht, en wie wijzigingen in instellingen aanbracht. Daarom was het voor zorginstellingen vroeger gemakkelijker data op kamernummers te rangschikken: toegang daartoe is sneller te regelen en hoeft aan minder regels te voldoen. Maar dat volstaat niet meer.
Overkoepelend platform
De IT-manager van de fictieve instelling zal geen zin hebben individuele instellingen per locatie in te stellen, en dat trucje nog 34 keer te herhalen om alle medewerkers de juiste machtigingen te geven. ‘Dat moeten ze op organisatieniveau regelen’, zal hij denken, ‘en als organisatie moeten we dat onder één overkoepelend softwareplatform onderbrengen’.
Via centraal geregeld Identity & Access Management krijgen alleen medewerkers met de juiste rechten inzicht in persoonlijke gegevens, zodat zorginstellingen persoonlijke data kunnen gebruiken terwijl zij óók de privacy van cliënten waarborgen. Door de centralisatie behoudt de IT-manager de regie, zonder dat het hem onnoemelijk veel handwerk kost.
Het centraliseren van de persoonlijke data maakt informatie gemakkelijk door de organisatie heen - en op verschillende niveaus - bruikbaar. Op organisatie- en locatieniveau kun je ‘algemene’ indicatoren vinden van zorgkwaliteit: hoe gaat het met de bewoners als hele populatie, en met verschillende subgroepen binnen de bewonersgroep? Maar ook: heeft het aantal medewerkers dat in het weekend of ’s nachts aanwezig is invloed op de kwaliteit van zorg die zij kunnen leveren? En meer ingezoomd: vertoont één bewoner vandaag, of de afgelopen week, afwijkend gedrag? Is deze persoon bijvoorbeeld vaker naar het toilet geweest?
Bruikbare data = betere zorg
Er is meer data dan ooit beschikbaar voor medewerkers in de gezondheidszorg. Sensoren op bedden, op de vloer en aan wanden informeren zorgpersoneel constant over de verschillende cliënten op hun afdeling. Ook hier is centralisatie van de data onder een softwareplatform logisch: die maakt de data uniform en werkbaar. Het platform vertaalt de data in werkbare informatie waar de zorgmedewerker iets mee kan.
In de oude situatie betekende een alarm voor een medewerker: ‘er is iets aan de hand op kamer 301’. Er is dan geen sprake van (of inzicht in) urgentie van de situatie: een medewerker moest er altijd op reageren en achteraf gebeurt er niets met de inzichten.
Inzicht in leefritme
Met de juiste toepassing van zorgdomotica en de centrale, persoonlijke verwerking van data ziet dezelfde medewerker: ‘Op kamer 301 stapt mijnheer Jansen uit bed. Dat is al de vijfde keer deze nacht.’ Een medewerker krijgt op die manier inzicht in het leefritme van een bewoner, gebaseerd op data. Zo kunnen zorgmedewerkers (in overleg met familie en de verantwoordelijke arts) betere beslissingen nemen. Heeft mijnheer Jansen bijvoorbeeld nieuwe medicijnen gekregen? Waren er overdag óók observaties waar naar gekeken moet worden? En wat betekent dit voor de zorg voor mijnheer Jansen?
Door centrale verwerking van data, op basis van persoonlijke gegevens, komt informatie op het juiste moment bij de juiste mensen terecht. De zorgmedewerker heeft méér informatie en inzicht en komt dus beter voorbereid in actie. Zo kan hij doen waar hij goed in is: zorg leveren op een persoonlijke manier die de privacy van de cliënt waarborgt.